De essaybundel "De Tijd, de grote beeldhouwer" van Marguerite Yourcenar, verschenen in de Libra-reeks, een samenwerking van uitgeverijen Ambo en Athenaeum-Polak & Van Gennep, is door mij nogal intensief gelezen en wordt om esthetische redenen binnenkort vervangen door een fraaier exemplaar. Enkele passages die indruk op mij maakten en ik heb onderstreept noteer ik hier om ze bij gelegenheid terug te kunnen lezen:
Uit De sixtijnse kapel:
"Want het geheugen van de mensen is net als die vermoeide reizigers, die zich bij elke halte van wat overtollige bagage ontdoen. Zodat zij met lege handen en naakt aankomen op de plaats waar zij moeten slapen, en op de dag van het grote ontwaken zullen zijn als kinderen die niets van gisteren weten."
"Onvolmaakte wezens roeren zich, en vormen paren om elkaar aan te vullen, maar puur schone dingen zijn eenzaam als de smart van de mens."
"Je gaat dus weg. Ik ben niet jong genoeg meer om een scheiding belangrijk te achten, ook al is zij definitief. Ik weet te goed dat de wezens die wij beminnen en die ons het meest beminnen, ons ieder voorbijgaand moment ongemerkt verlaten. En op die wijze scheiden zij van zichzelf. Je zit op die grenssteen en je denkt dat je er nog bent, maar je wezen, op de toekomst gericht, hecht al niet meer aan wat je leven geweest is: je afwezigheid is al begonnen. Zeker, ik begrijp dat het allemaal maar illusie is net als de rest, en dat er geen toekomst bestaat. De mensen, die de tijd uitvonden, hebben vervolgens de eeuwigheid uitgevonden als contrast, maar de tijd ontkennen is even zinloos als hijzelf. Er is verleden noch toekomst, alleen een reeks achtereenvolgende 'hedens', een telkens opgebroken en weer doorgetrokken weg, waarop wij allen voortgaan. Je zit, Gherardo, maar vóór je treden je voeten de grond met een soort onrust, alsof ze een weg verkennen. Je hebt de kleren aan van onze tijd, die afschuwelijk of simpelweg raar zullen staan wanneer onze tijd voorbij is, want kleding is nooit anders dan de karikatuur van het lichaam. Ik zie je naakt. Ik heb de gave door de kleding heen de uitstraling van het lichaam te zien, en op die manier, denk ik, zien de heiligen de ziel. Het is een kwelling wanneer ze lelijk zijn; wanneer ze mooi zijn, is het een andere kwelling. Jij bent mooi, je bezit die broze schoonheid die aan alle kanten belegerd wordt door het leven en de tijd, en die zullen je haar tenslotte afnemen, maar op dit moment is ze van jou, en van jou zal ze blijven op het gewelf van de kerk waar ik je beeltenis heb geschilderd. Zelfs indien ééns je spiegel je alleen nog maar een vertekend portret zou laten zien, waarin je je niet zou durven herkennen, zal er altijd ergens een onbeweeglijke afspiegeling zijn die op je lijkt. En op dezelfde manier zal ik je ziel onbeweeglijk maken."
"Alleen de vrienden die we hebben verlaten, bezitten we voor immer."
"Iemand liefhebben is niet alleen erop staan dat hij leeft, het is ook zich verwonderen dat hij niet meer leeft, alsof sterven niet natuurlijk is."
Uit Spiegelbeelden en dwaallichten:
"Ik liep niet over van sympathie voor die gekroonde amazone die om in vorm te blijven elke ochtend een glas warm bloed uit het abattoir dronk [...]". (over Elisabeth van Oostenrijk)
Uit Over een paar erotische en mystieke thema's van de Gitagovinda:
"[...] de verheven Heer, die de Bhagavad Gita de meest geduchte gedachte van het hindoeïsme laat uitspreken: de onverschilligheid van het onvergankelijk Zijn jegens het voorbijgaande euvel van geboorte en dood; de overeenstemming van schepping en vernietiging; de nietigheid van het zwakke goed en het zwakke kwaad dat door de mens wordt afgebakend, tegenover het verschrikkelijke leven dat alle vormen overspoelt."
Uit Ter nagedachtenis:
"Geloof in de doelmatigheid van de dood van wat je wílt, om te delen in de triomf van wat moet zijn."