maandag 31 december 2007

Voorlopige vertalingen (1)

Peter Handke: Lied van het kind-zijn

Toen het kind kind was,
liep het met hangende armen,
wilde dat de beek een rivier was,
de rivier was een stroom,
en deze plas de zee.

Toen het kind kind was,
wist het niet, dat het kind was,
alles was voor hem bezield,
en alle zielen waren een.

Toen het kind kind was,
had het over niets een mening,
had geen gewoontes,
zat vaak in kleermakerszit,
liep uit de maat,
had een slag in het haar
en trok geen gezicht bij het maken van een foto.

Toen het kind kind was,
was het de tijd van de volgende vragen:
Waarom ben ik ik en waarom niet jij?
Waarom ben ik hier en waarom niet daar?
Wanneer begon de tijd en waar eindigt de ruimte?
Is het leven onder de zon niet gewoon een droom?
Is wat ik zie en hoor en ruik
niet gewoon de schijn van een wereld vóór de wereld?
Bestaat het slechte daadwerkelijk
en bestaan mensen, die slecht zijn, echt?
Hoe kan het, dat ik, die is,
voor ik werd, niet was,
en dat eens ik, die is,
niet meer die is, zal zijn?

Toen het kind kind was,
kokhalste het van spinazie, van erwten, van rijstepap,
en van gestoofde bloemkool,
en eet dat nu allemaal en niet omdat het niet anders kan.

Toen het kind kind was,
werd het een keer wakker in een vreemd bed
en nu steeds weer,
veel mensen leken hem mooi
en nu alleen nog maar als hij geluk heeft,
kon zich duidelijk een paradijs voor ogen halen
en heeft er nu hoogstens een vermoeden van,
kon zich Niets niet voorstellen
en huivert daar vandaag de dag van.

Toen het kind kind was,
speelde het met geestdrift en nu,
net zo aandachtig als toen, alleen nog,
als deze aandacht zijn werk geldt.

Toen het kind kind was,
waren een appel en brood hem voldoende als voeding,
en zo is het nog steeds.

Toen het kind kind was,
vielen hem de bessen zoals alleen bessen kunnen in de hand
en nu nog steeds,
kreeg hij van de verse walnoten een ruwe tong
en nu nog steeds,
had op iedere berg
het verlangen naar de steeds hogere berg,
en in elke stad
het verlangen naar de nog grotere stad,
en dat is nog steeds zo,
greep in de top van een boom naar de kersen, in een euforie
zoals ook nu nog
een schroom voor al het vreemde
en heeft die nog altijd
wachtte op de eerste sneeuw,
en wacht zo nog altijd.

Toen het kind kind was,
wierp het een stok als een lans tegen een boom,
en ze trilt daar nu nog.

zondag 30 december 2007

Het ware gezicht van Mieke van der Weij

Een bitter, harteloos, humorloos lichtgewicht, dat het eindelijk is gelukt een erudiet, geestdriftig, hartverwarmend instituut weg te pesten bij de TROS Nieuwsshow.

dinsdag 11 december 2007

Vreugde en leed

Gisteren ben ik voor de tweede keer jammerlijk gezakt voor mijn autorijexamen. Vanavond het moment dat ik het examenterrein betreed, doet de aanblik van de 18-jarige pukkelige kandidaten en de verveeld-geroutineerde, op buschauffeurs gelijkende examinatoren mij alle moed in de schoen zakken. Pleister op de wonde: het einde van de lerarenopleiding Duits komt in zicht, nu ik weer een vak heb afgerond en met de eindopdracht kan beginnen. De theorie blijkt me zoals altijd beter te liggen dan de praktijk.

zaterdag 8 december 2007

Henri Verstijnen

Sinds vandaag hangt er bij ons in de gang een litho van Henri Verstijnen (1882-1940), voorstellende een uil, met op de achtergrond de toppen van een donker bos. Een mysterieuze en sfeervolle afbeelding. Verstijnen schilderde op natuurgetrouwe wijze allerlei soorten dieren (zie bijvoorbeeld de arend hieronder, die van Dürer had kunnen zijn), maar was ook een symbolist (zie het schilderij "Harmonie", helemaal onderaan dit bericht). Zijn specialisme was echter het schilderen van reigers. Persoonlijk vind ik een uil sympathieker. Ik ben hier niet de enige in: ik ken in mijn omgeving maar liefst drie mensen die "uiltjes sparen". Over het verzamelen van reigers heb ik daarentegen nog nooit iemand gehoord.

























vrijdag 30 november 2007

Met Gerard Reve de winter door

Vorige week had ik last van een lichte winterdepressie. Een nieuw verschijnsel in mijn leven. Gelukkig bleek die depressie ook weer voorbij te trekken, mede dankzij de "gewelddadige alcoholist" Gerard Reve (zie http://www.parool.nl/boeken/2007/recensies/111407-peeters.html). Na twaalf jaar lees ik nu voor de 3e keer zijn Oud en eenzaam. Hoewel Reves wereldbeeld tamelijk beperkt is en hij zichzelf in zijn werk qua thema's en motieven sterk herhaalt, verveelt het me nooit. Dat komt niet alleen door een herkenning van dit wereldbeeld (waarvan me vooral het subjectief-emotionele beleven boven het objectief-rationele erg aanspreekt), maar vooral ook door de door niemand geëvenaarde stijl.

Een passage die ik erg mooi vind, is die waarin een jongetje, genaamd Gerard, die gedurende een paar dagen in een vormingskamp voor communisten verblijft, een ontmoeting heeft met Walter, een iets oudere, nogal volkse jongen die in de buurt woont. De volgende dialoog ontspint zich:

'Mijn vader zegt dat het daar allemaal slampampers zijn,' deelde hij mede [...]. 'Ze zijn te lui om te werken,' verduidelijkte hij zich ten overvloede. 'Ze willen dat de koningin doodgaat. Wil jij dat ook?'
'Helemaal niet,' stamelde ik. 'De koningin -'
'Wij bidden voor de koningin,' hield de jongen mij bestraffend voor. 'Ze is de vrouw van het land.' [...]
'De koningin is maar... een pion,' bracht ik uit, terwijl ik voelde, dat ik hevig was gaan zweten. Een gewaarwording van oneindige machteloosheid en verlatenheid was over mij gekomen. Maar nog een ander, even onverklaarbaar als smartelijk gevoel voegde zich daarbij: een even onvergeeflijk als schuldig verlangen, om iets zo stellig, zo moeiteloos en zo iets als vanzelfsprekends te kunnen geloven als deze jongen het deed [...]. Ik voelde, al had ik dat in mijn gedachten nooit een duidelijke gestalte kunnen geven, dat de wereld van deze jongen - een wereld van onwaarheid en leugen - geluk en het vermogen tot leven betekende, maar dat mijn wereld - die op niets ander steunde dan de waarheid ongeluk, een ongeluk zonder einde inhield.'

Reve plaatst hier vergelijkbare polen tegenover elkaar als Thomas Mann in zijn novelle Tonio Kröger. Hierover later meer.

woensdag 28 november 2007

Ouders en kinderen

In reactie op het blog van Frieda Splitter: stel je voor dat ouders niet instinctief van hun kinderen zouden houden, dan zou alles nog veel erger zijn. Ik geloof overigens niet dat ouders van hun kinderen houden omdat het hun kinderen zijn, maar veeleer uit mededogen met het kind an sich, dat immers in de eerste levensjaren tamelijk weerloos is. Het ontwikkelen van technieken om minder weerloos te zijn (overlevensstrategieën) of om die weerloosheid te maskeren noemen we volwassenheid. Het mededogen van de ouder (of de volwassene in het algemeen) ten opzichte van het kind komt volgens mij voort uit de herinnering aan de eigen weerloosheid. Ter illustratie: zie de afbeelding linksboven ("Auch Monster brauchen Liebe"). Op zich best grappig, maar wie de onschuld en argeloosheid in de ogen van dit jongetje ziet, zal hem als volwassene willen beschermen tegen de grote boze buitenwereld.

zaterdag 17 november 2007

Jonge seks, prille liefde

Een prachtige uitzending die ontroert en amuseert. Vooral leuk: dat zwarte jongetje dat zo verstandig over seks en relaties praat en zo zorgvuldig zijn spijkerbroek strijkt. Ook bijzonder: 16-jarige lesbiënnes uit de Peel die vreselijk van elkaar houden, zich van niemand iets aantrekken en het als hoogtepunt van romantiek beschouwen om te gaan eten in een steakrestaurant. Moet je voor dat laatste lesbisch zijn of uit de Peel komen? Nog te zien (?) op http://www.uitzendinggemist.nl/.

zaterdag 3 november 2007

Mooi gedicht

Klagbaumgasse

Im tiefsten Wiener, wenn es schneit,
Eiszapfen von den Regenrinnen flennen
wenn Hunger es in den Mägen gärt
die Luft vor den Mündern in Scherben zerfällt.
Im tiefsten Wiener, wenn es klirrt
und alles Kälte von den Bäumen fällt,
die Straßenbahn schon nicht mehr fährt
die Kinder an der Schule verhungern.
Im tiefsten Wiener, wo es plärrt,
Wiener, tiefster Wiener,
und ringt nur noch um Luft,
um Wienerabende am Feuer.

Franzobel (1967)

Geschmier

Het digitale televisiekanaal voor geschiedenis staat al enige tijd in het teken van de jaren '70. Om die reden zijn allerlei programma's uit dit decennium weer te zien, zo ook de roemruchte Grote Gerard Reve-show. Voor de ware Reve-fan (of in ieder geval voor mij) moet het aanschouwen van dit programma een behoorlijke deceptie zijn. Dat Reve de literatuur van zijn intellectuele aura wilde ontdoen is nog steeds prijzenswaardig, maar in voornoemde show slaat hij door naar het andere uiterste: teveel luim en te weinig ernst. Juist het evenwicht tussen deze twee polen kenmerkt Reve's beste werk. Gelukkig werd Reve naarmate hij ouder werd steeds serieuzer over zijn geloof (bijvoorbeeld in de roman Moeder en zoon) en zijn werk (ik ken vrijwel geen enkele schrijver die zo aansprekend, helder en raak over zijn poëticale opvattingen heeft geschreven als Gerard Reve in Zelf schrijver worden), zonder de humor uit het oog te verliezen, maar gelukkig niet meer met het geschmier uit de jaren '70, een tijd waarin alles leek te moeten kunnen, maar niets echt serieus genomen werd.

dinsdag 23 oktober 2007

Lezen, en ademloos het blad omslaan

Zo'n tien jaar geleden had ik een voorkeur voor het lezen van canonieke werken, waarvan ik vond dat je die als intellectueel-in-de-dop gelezen moest hebben. Uiteindelijk bleek het in veel van die romans, ik denk bijvoorbeeld aan Het rood en het zwart van Stendhal, om tamelijk triviale zaken te gaan. Het aura van intellectualisme dat rond veel gecanoniseerde literaire werken zweemt is vaak nogal misplaatst.

Nu ik bijna 30 ben, lees ik een boek alleen uit, als de stijl van een auteur me aanspreekt. Of ik mij in het wedervaren of de gevoelens van de hoofdpersoon van een roman herken, is eigenlijk van ondergeschikt belang. Belangrijk is, of een roman de lezer meevoert, vervoert, eventueel ontroert. Dat kan ook door je aan een ander te spiegelen.

In de Duitse literatuur zijn er de afgelopen jaren veel romans verschenen die vanaf de eerste bladzijde tot aan het einde weten te boeien. Een voorbeeld: "Der Tag, nach dem im Leben von Raimund Gregorius nichts mehr sein sollte wie zuvor, begann wie zahllose andere Tage." Zo begint de Zwitserse schrijver Pascal Mercier zijn roman Nachtzug nach Lissabon. Het hoeft met zo'n beginzin geen verwondering te wekken dat dit boek een jaar na verschijnen al aan zijn twintigste druk toe is.

Net zo spannend is het begin van de roman Der Schwimmer van de Duitse Zsuzsa Bánk: "Ich hatte wenige Erinnerungen an meine Mutter. Im Grunde kannte ich sie nur von Fotos, die mein Vater in einem kleinen Kasten aufbewahrte. Schwarzweißbilder waren es, mit dickem weißem Rand. Meine Mutter beim Tanz. Meine Mutter mit geflochtenen Zöpfen. Meine Mutter barfüßig. Meine Mutter, die ein Kissen auf dem Kopf balancierte. Ich schaute mir die Bilder häufig an. Es gab Zeiten, in denen ich nichts anderes tat." Einde alinea. Na het lezen van deze heldere, maar toch geheimzinnige zinnen, wil je weten wie die moeder is of was en in welke relatie zij tot de ik-persoon staat. Een soap, dat wel, maar een die door de stijl tot literatuur uitstijgt.

zondag 14 oktober 2007

Het persoonlijke is poëzie

Iemand die van het persoonlijke poëzie weet te maken is de Belgische fotograaf Stephan Vanfleteren, van wie op dit moment in Antwerpen een expositie te zien is met de titel "Belgicum". Vanfleteren is gespecialiseerd in het afbeelden van arme mensen en verlaten fabrieksterreinen. Hiervoor hoefde hij niet naar Oost-Europa af te reizen, maar kon hij dicht bij huis blijven. In België zijn er nog mensen (al worden het er steeds minder) die de aansluiting met de moderne tijd gemist hebben. Oude fabrieken, verlaten huizen en autowrakken staan er doodgemoedereerd te vergaan.

Tristesse en nostalgie, zoals Vanfleteren zijn werk samenvat. Maar ook schoonheid en poëzie.