dinsdag 19 februari 2008

Je tikt er tegen en het zingt


In januari ben ik 30 jaar geworden. Een mooie aanleiding om met een aantal zaken in mijn leven vaart te maken. Vier dagen na mijn 30e heb ik mijn rijbewijs gehaald. In de krokusvakantie hoop ik eindelijk de afsluitende opdracht van de lerarenopleiding af te ronden (na acht jaar lesgegeven te hebben). En zo langzamerhand wordt het ook tijd voor het kopen van een huis. Inmiddels heb ik heel wat huizen gezien - zowel op Funda.nl, als rondtoerend door de Randstad als ook van binnen in het bijzijn van een makelaar. Wat blijkt: nergens is het zo prettig wonen als in Den Haag. Brede straten, groene wijken, rustig en statig. Zolang je ten noorden van de Laan van Meerdervoort blijft (een aloud cliché dat grotendeels opgaat). Wel een vreemde conclusie: mijn 11e woonhuis (waarvan vier in Groningen gedurende twee jaar tijd) zal, naar het zich nu laat aanzien, in mijn geboortestad staan. Volgens Thomas Bernhard is "der Geburtsort [...] der Mörder des Menschen". Volgens mijn vader zal Den Haag binnen tien jaar onder water staan. Tegen hen breng ik Gerrit Achterberg in stelling, die in zijn Ode aan Den Haag (1953) het glazen koepeldak van de Passage als pars pro toto van de stad zag en schreef: "Den Haag, je tikt er tegen en het zingt".

Opgetekend (2)

"Hij was kort en tenger van gestalte, blond, met een spaarzaam snorbaardje. Onbesproken van gedrag, was hij ook bescheiden beleefd en had die gedwongenheid behouden die, in gezelschap, het gebrek aan een welstellender opvoeding dikwijls met een stempel van minderwaardigheid een leven lang op een mens drukt."

Uit: Virginie Loveling, Een revolverschot (1905)

Opgetekend (1)

"De kleppen van de klokgaten, het leien dak van de kerk, de zoden en de kruisjes op de graven, de pannen op de kerkhofmuur, alles was met witte rijp bedekt. Ook de graspijltjes op het voetpad en enkele strohalmen op de straat in de matbleke schemering van de vroege aprilmorgen.
De lucht was wolkeloos, een flauwe ster pinkte, de duisternis was half voor 't licht geweken, maar iets van de aarzeling zweefde nog over alles alsof de nacht niet tot scheiden kon doen besluiten, de dag vergeefse moeite deed om helemaal te ontwaken en het leven en de bedrijvigheid hun last niet wilden torsen."

Uit: Virginie Loveling, Een revolverschot (1905)

zondag 10 februari 2008

De homo's van vroeger sterven uit


Na Albert Mol (2004), Gerard Reve (2006), Robert Long (2006) en Jos Brink (2007) is nu ook Benny Neyman overleden. Daarmee zijn in een paar jaar tijd vijf beeldbepalende homo's overleden, al is de betekenis van Benny Neyman voor de homo-emancipatie ongetwijfeld minder groot dan die van genoemde collega's.
De liedjes van Benny Neyman ("Benny" is eigenlijk een redelijk achterlijke naam als je er over nadenkt) hielden het midden tussen chansons en schlagers, met vaak een Griekse melodie als uitgangspunt. Hoogtepunten uit zijn veelzijdige oeuvre: Vijftien jaar (1978), Ik weet niet hoe (1980), 'k Zal je heb (1981), Vrijgezel (1981; niet alleen zeer succesvol dankzij het hoge meezinggehalte, maar ook door de scheidingsgolf die Nederland begin jaren '80 in zijn greep hield), Verder valt 't wel mee (duet met Bonnie St. Claire, 1982), Waarom fluister ik je naam nog (1985) en Je moet niet bang zijn voor het leven (1986).
De laatste jaren scoorde Benny Neyman geen hits meer, maar maakte hij nog wel goedverkopende albums. Mijn kennis beperkt zich echter tot de krakers, waarvan ik zijn eerste grote hit Ik weet niet hoe nog altijd de mooiste vind. De simpele maar charmante tekst geeft een aardig inkijkje in het liefdesleven van de gemiddelde homosexueel:

Ik zou je lichaam willen strelen
Maar ach dat deden al zo velen
Bij me willen hou’en
En dan waanzinnig van je hou’en
[...]

Oh, ik zou je willen stelen
Zodat ik jou niet hoef te delen
Maar ‘k weet niet hoe


Scabreuzer dan dit wordt het bij Benny Neyman niet. Wat dat betreft is het er met de nieuwe homo-iconen (Paul de Leeuw, Gerard Joling, Gordon, Albert Verlinde etc.) niet erg op vooruit gegaan.

donderdag 7 februari 2008

Jellema ontdekken (1)

In navolging van mijn collega-blogger Frieda Splitter ontdek ik de dichter en germanist C.O. Jellema. Gisteravond las ik in bed het volgende gedicht:

Patras, Hotel Acropole

Nog mooi, nog zwelt mijn buik
niet merkbaar, nog zijn op mijn dijen
de aderen niet blauw. Staand voor de spiegel
dacht hij dit en rekte hij zich uit
om zo te voelen wat hij wilde zijn:
verleidelijk, hoewel alleen in deze kamer.

Maar bij het kleden, toen met eigen handen
hij huid aanraakte, of met vingertoppen,
had hij een visioen van bruine lijven
op stranden waar hij nog nooit had gelegen,
lijven die leefden, paarden, altijd jong.
En had opeens verdriet en kon wel huilen om
wat er bestond en mooi was zonder hem,
buiten hem om.
____________Over de balustrade van 't balkon
zag hij de bergen en de zee, de horizon,
waarheen de boot afvoer die hij had horen toeten.

(Die streep hoort daar natuurlijk niet, maar anders begint de regel niet op de juiste plek.)