zondag 20 januari 2013

Onderhuids

‘Maar, dit boek is geen verhaal, er gebeurt niets.’ (Hielke Vriesendorp, Socialiter nr. 27, oktober 2012). Geprikkeld door deze stellingname heb ik Werther Nieland na zeventien jaar weer eens gelezen om te zien of wat Hielke beweert klopt.

Het thema van Werther Nieland is naar mijn idee, net als in De avonden, een onbestemd verlangen dat zich uit in een enorme verveling. De verveling wordt in de eerste alinea op fraaie wijze impliciet verwoord: ‘Op een woensdagmiddag in December, toen het donker weer was, probeerde ik een gootpijp aan de achterzijde van het huis los te wrikken; het lukte echter niet. Ik verbrijzelde toen met een hamer enige dunne takken van de ribesboom op een paaltje van de tuinheining. Het bleef donker weer.’
Het verlangen van de hoofdpersoon, Elmer, richt zich op zijn vriendjes Werther, Dirk en Maarten. Elmer wil verwantschap met hen voelen en contact met hen maken. Hij probeert dit te bereiken door gezamenlijk clubs op te richten, waarvan hijzelf de leider is. Elmer wil volledige controle uitoefenen over het gedrag van de leden. Als dit niet lukt, valt hij ten prooi aan een gevoel van somberte en aan sadistische gevoelens, die hij uitleeft op dieren en planten (‘plantenmartelingen’), waarover hij wel macht kan hebben. De terminologie die de ongeveer tienjarige Elmer bezigt, doet denken aan vooroorlogse communistische jeugdorganisaties (‘de vijand’, ‘de spion’, ‘papieren leden’), een verband waar Gerard Reve in zijn roman Oud en eenzaam uitvoerig op is ingegaan.
Reve beschrijft fraai hoe onmachtig Elmer is om inhoud te geven aan zijn clubs en om de schaarse leden aan zich te binden, bijvoorbeeld in de volgende passage: ‘Aan een tafeltje in de bovengang ging ik een programma opschrijven, dat als volgt luidde: “1. Opening door de voorzitter. 2. De voorzitter groet de aanwezigen en legt het doel van de samenkomst uit.” Hierna wist ik niets meer te bedenken.’ Eenmaal vraagt hij in wanhoop zijn oudere broer om op een feestmiddag van de club (‘er [viel] een stilte, die geen einde scheen te willen nemen’) mandoline te spelen. Deze weigert dit echter.
Een belangrijke rol is weggelegd voor de seksualiteit. De moeder van Werther doet zich op een geforceerde manier jeugdig voor en probeert op die manier contact te maken met haar zoon en diens vriendje. Ze is daarbij seksueel nogal vrijpostig: ‘Werther ging [...] voort met mosselen op te prikken en op te eten. “Hun slurfjes zijn het lekkerst,” zei hij en hield een mossel met een bleek, sliertig aanhangseltje omhoog. “Die eet ik het laatst op.” “Is zijn slurfje het lekkerst?” vroeg zijn moeder, die bij de keukendeur was blijven staan. “En eet jij dat op? Wat gemeen. Hoe zou jij het vinden als ik van jou het lekkerste opat?” Ze glimlachte en snoof.’
De incestueuze vrijpostigheid van Werthers moeder gaat gepaard met geestelijke instabiliteit. Aan het eind van het verhaal wordt ze door verplegers naar een wit busje geleid. Elmer is in tegenstelling tot Werthers moeder in het geheel niet vrijpostig. Hij is iemand die anderen, met name zijn vriendje Werther Nieland, begluurt. Hij wil achter het geheim van Werther zien te komen. Dit speuren naar een geheim is vermoedelijk de nieuwsgierigheid naar het verborgen wezen van de ander. Tot echt geestelijk, emotioneel of seksueel contact is Elmer echter niet in staat.
En inderdaad, zoals Hielke Vriesendorp in zijn recensie opmerkt, de stijl van de verteller is erg bijzonder en knap. De schrijver kruipt in de mythische belevingswereld van een kind en weet in de dialogen het taalgebruik en de soms onlogische redeneringen van kinderen raak te treffen, iets dat hij gemeen heeft met hedendaagse schrijvers als Erwin Mortier en Bart Moeyaert.
Werther Nieland is dus voor wie, om met Reve te spreken, niet geheel ‘symboolblind’ is, een verhaal waarin onderhuids bijzonder veel gebeurt.
(Gepubliceerd in Socialiter, nr. 28, februari 2013)