J.J. Voskuil schreef een portret van zijn twee homoseksuele buurmannen: "een dementerende oude man" en een "enigszins debiele jongen". En passant schetst hij een weinig fraai beeld van zijn labiele en agressieve echtgenote. Als zij zegt: "En ik begrijp ook niet hoe je kunt zeggen dat je Eichmann wel begrijpt. Ik begrijp niemand. Ik heb aan iedereen de pest.", blijkt dat de echtelieden meer op elkaar lijken dan je op grond van hun heftige geruzie zou vermoeden. De poging een vriendschap te onderhouden met de buurmannnen komt eerder voort uit Nicoliens behoefte haar eenzaamheid te doorbreken dan uit echte verwantschap.
Nicolien verdeelt mensen in "goed" en "fout", waarbij ze af en toe tot opzienbarende conclusies komt. De buurmannen Petrus en Peer zijn goed, want "underdogs", die door de maatschappij vertrapt worden. Vriendin Roosje komt op bezoek en doet de uitspraak 'Homo's zijn nu eenmaal niet de moedigste mensen!'. Vanaf dat moment heeft ze het bij Nicolien uiteraard volledig verbruid en wordt ze bij het "fout-kamp" ingedeeld. Vervolgens steigert sie sich in einen immer größer werdenden Hass hinein: 'Ik zou weleens willen weten wat zij gedaan had in de oorlog als ze niet toevallig een jodin was geweest.' Om te besluiten met de conclusie: 'Zulke opmerkingen zijn de eerste stap op weg naar de gaskamers. Mensen als Roosje hebben de gaskamers gebouwd.'
Behalve een roman over de zeldzaamheid van echte vriendschap ('Een vriend is iemand, die ons op het hart trapt en van wien men dan zegt, dat hij zulke zachte voeten heeft.', schreef Jacob Israël de Haan, van wie in de roman een andere uitspraak wordt geciteerd) en over onbegrip, agressie en eenzaamheid binnen een huwelijk, is De buurman ook een fraai lesje in dialectiek.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten